vrijdag 26 november 2010

het verhaal van Zé

In 1516
liet Thomas Morus Utopia verschijnen. De neerslag van een langlopend en duurzaam gesprek dat hij voerde met zijn vriend de Antwerpse humanist Pieter Gillis, toen stadsgriffier van Antwerpen en een voor hem onbekende wereldreiziger, een Portugese zeekapitein die de beide vrienden over zijn bezoek aan het eiland Utopia verslag doet. Een urenlang gesprek over een onbekend eiland, over een onbekende, maar ideale samenleving. Onbekend en onbestaand.
En toch…
meen ik een glimp van een Utopia te hebben mogen ontdekken en gedurende zo een 15 à 16 jaar lang te bezoeken. En niet als Nergensland, wel ergens op een Portugees eilandje, arm weliswaar maar aangrijpend en beklijvend. Een eiland in de monding van de Mondego.



Ruim twintig jaar heb ik tijdens mijn vakanties door Portugal gereisd. Zowat achttien jaar geleden ontmoette ik Zé Formiga in de zouttuinen van Figueira terwijl ik bezig was foto’s te maken. Een slagboom moest ongenode gasten en brutale indringers op afstand houden. Dat zoiets als een rode lap op een stier werkt voor een fotograaf moet niet worden gezegd. Dat wat wordt afgeschermd is altijd, en zeer zeker het fotograferen waard. Ik stapte voorbij de hindernis en werd algauw opgemerkt. Met brede armbewegingen stonden een aantal mensen mijn richting uit te gesticuleren. Ik meende in eerste instantie dat ze me trachtten te verjagen, maar vanuit mijn rechterooghoek zag ik wel wat anders. Ja een wijnkruik. Ze nodigden mij, de vreemde indringer uit om samen met hen een beker wijn te drinken. Later bleek dat het betekende niet één maar nog... en nog… om de kruik te ledigen. Dit was mijn eerste ontmoeting met Zé. De eerste intense ontmoeting. Zé was niet oud, maar de gaafheid van zijn lichaam was ernstig aangetast. Zijn gezicht was gegroefd, verweerd en getekend. Onder zijn opgestroopte broekspijpen staken twee benen van rauw vlees uit. Hij liep barrevoets in het zoute water. Zijn gebit was een waar kerkhof, tot hij zijn mond sloot. Dan zag je één rij perfecte tanden, of was het één tand. Hij was in gezelschap van Manuel die een beetje ouder was. Hij moet het prototype geweest zijn van de Portugese arbeider die op vele oude ansichtkaarten staat afgebeeld. Versleten trui met gaten, op zijn doorgroefde kop een versleten baret met idem dito gaten. Onder de baret een ongeschoren gezicht, maar dat is nu toch mode. Die twee snuiters troonden me mee naar hun hokkerig huisje in het midden van de zoutvelden. De vrouw van Zé verwelkomde me vriendelijk, bood me een beker wijn aan en nodigde me uit om samen met hen te eten. Rosa deelde hun schaarse en schamele maaltijd. De kinderen die er in de omgeving speelden waren hun kleinkinderen. Nieuwsgierig als ze waren hadden ze hun spel gestaakt om naar de rare vreemdeling te komen kijken. Hun speelgoedautootjes waren gemaakt van sardienenblikjes en colakroontjes. Armoede had tot recyclage gedwongen. Even had ik de neiging te denken dat armoede ook mooi kan zijn. Zé en Rosa nodigden me uit om de daarop volgende zondag terug te komen. Dan kon ik met hun kinderen kennismaken


en allemaal samen eten. Hoe ik hen begreep is me nog altijd een raadsel. Zij spraken uitsluitend hun regionaal Portugees terwijl ikzelf toen nog helemaal geen letter Portugees kende, laat staan dat ik hun taal zou begrijpen. We communiceerden met gebaren en grimassen, de wijsvinger op de kalender, op het uurwerk, glimlachen, schouderklopjes en stevige handdrukken. Ik was er warempel zelfs in geslaagd om met Manuel af te spreken dat ik hem dan zou fotograferen. En de eerstvolgende zondag was ik op post. De eerste afspraak van de vele die ik er in de daarop volgende jaren nog zou laten op volgen, om met hen de dag door te brengen. We aten sardienen, gegrild op een geïmproviseerde barbecue. De lekkerste sardienen van mijn hele leven. Naast de oven een zwart gat in de muur waarin ze hun brood bakten. Ik had zelf wijn meegebracht, want hun vijf liter kruiken, het is lelijk om te zeggen, vertrouwde ik toch niet helemaal. Ik maakte de ene foto na de andere. De vele spleten in de ook verweerde muren zorgden voor telkens een nieuwe en verrassende lichtinval. Wat kan een fotograaf zich beter dromen en wat was ik dankbaar.
En inderdaad, niet alleen hun kinderen en kleinkinderen waren gekomen, ook hun vrienden hadden ze opgetrommeld. Maar Manuel vond ik niet. Tot iemand me aansprak en zei dat hij Manuel was. In zijn mooie witte overhemd, een zondagse broek en op de koop toe niet alleen gewassen maar ook nog naar de kapper geweest en geschoren, ik had hem werkelijk niet herkend. Geef toe, dat hij het me niet makkelijk had gemaakt. Hij vond dat hij toch een beetje behoorlijk op de foto moest. Naast het hokje van Zé en Rosa was een schuurtje aangebouwd waar Manuel me mee naartoe troonde. Naast een brits een hoop zout, zijn zout. Hij sloeg zijn zoutvoorraad naast zijn bed op.
Een gezin dat in de salgado van Figueira da Foz werkte, had een lapje grond dat voor hun eigen zoutwinning diende. Vijftig procent van de zoutoogst mochten ze voor zichzelf behouden, de andere vijftig procent ging naar de eigenaar van de gronden. Soms werkten er dagloners mee die gerekruteerd werden in de bidonvilles van Figuiera. Ze werkten tot ze genoeg verdiend hadden voor wat wijn, brood en een sardien. Maar voor hen nooit een wonderbaarlijke vermenigvuldiging. Ze verdwenen met hun luttele centen


terug hun armoedig bestaan in. Die geïmproviseerde woningen waren in elkaar geflanst met allerlei afval van hout, golfplaat tot vodden toe. Tientallen agressieve honden waren er heer en meester. In bijna elke krot stond een televisietoestel centraal opgesteld tussen een overvloed aan rommel en hopen afwas van weken. Het populairste programma was Dallas. Linda Greg in de rol van Sue Ellen stond midden de miserie te schitteren. Van contrasten gesproken.

Net voor we aan het gezamenlijk zondagse middagmaal zouden beginnen kwam mister Mendes even aanlopen. Dat dacht ik. Maar neen, hij kwam meeëten. Dat ook had hij zichzelf toegeëigend. De corpulente, nors uitziende man bleek de landeigenaar te zijn. Voor mij was hij eerder een afkooksel van Marlon Brando uit Apocalyps now, ook door zijn stem. Hij nam plaats tegenover mij aan tafel en toen hij sprak werd het plotseling muisstil. Hij was de boss, vóór Salazar, tijdens Salazar en na Salazar. Het was overduidelijk dat de anjers van de revolutie niet tot in de zoutvelden geteeld waren. Blijkbaar had geen enkel regime dit lijfeigenschap opgeruimd. Elk jaar opnieuw bezocht ik mijn Portugese vrienden meermaals om samen te eten en nieuwe foto’s te maken, en elkaar beter en beter te begrijpen. De zondagse jurk van Rosa bleef ook dezelfde. Aan haar jurk is het onmogelijk het jaartal te herkennen. Ze droeg elke zondag gedurende ruim tien jaar haar mooie zelfde zondagse jurk. En elke zondagmiddag zat de heer en meester aan de armoedige maar liefdevolle tafel van Rosa. Zoals in het katholieke Vlaanderen van weleer - laten we hopen dat het weleer was – de dorpspastoor ’s zondags ging aanzitten bij een of andere rijke gelovigen. Met dit verschil dat die dorpspastoor een rijk aanbod had van rijke tafels. Katholieke notabelen met centen genoeg. Mendes had de keuze tussen de tafel van Rosa met eenvoudige en goede tafelgenoten of zijn chique villa zonder disgenoten.
Mendes stond daar elke zondagmiddag om klokslag twaalf, om één uur werd er gegeten.
Na de maaltijd verdwenen de mannen om te werken, want dat deden ze zeven dagen op zeven. Ik fotografeerde de omgeving en ging ook met kleinzoon José garnalen scheppen


die als tussendoortje door Rosa werden bereid. José die naar zijn grootvader was genoemd, had maar één voet meer. De andere was hij kwijtgeraakt in de zoutmolen toen hij er als kleine jongetje spelend was in gevallen. De molen was gemonteerd in een groot gat in de vloer van de zoutkeet. Alvorens het zout in zakken werd geschept moest het eerst door de zoutmolen losgewoeld worden. Een afgrijselijk verhaal dat ik telkens en telkens opnieuw te horen kreeg. Zé en Rosa hadden zes kinderen waarvan de helft was geëmigreerd samen met vier miljoen andere Portugezen. De vakantieweken brachten ze met hun kinderen bij hun ouders door om met zijn allen in de zoutpannen te werken.

Achter zijn hutwoning had Zé op een hoger gelegen stuk grond een zitbank geplaatst om de zon over de zoutpannen heen te zien ondergaan. Héél in de verte was de brug van Figuiera te zien met razend druk verkeer. Zé was er trots op dat burgemeester Santana soms samen met hem op die bank van de zonsondergang kwam genieten.
Terwijl Portugal langzaam tot een nieuw leven kwam en begon te evolueren, dat was goed aan dat verkeer in de verte te merken, bleef bij Zé en Rosa en hun zoutbestaan alles ongewijzigd, niets veranderde. Behalve dat ze door mijn muggenmelk minder last hadden van muggenplagen.

Mister Mendes zou niet de kapitalistische grootgrondbezitter geweest zijn die hij was als hij niet naar meer opbrengst zou hebben gestreefd. Hij liet rond de zoutpannen van Zé en Rosa viskweekvijvers aanleggen die meer moesten gaan opbrengen dan de salgado. Hij verzekerde me dat er aan de zoutvelden van mijn vrienden niet zou worden geraakt, zolang ze in leven zouden zijn. De aanleg van zijn gedroomde kweekvijvers zorgden er wel voor dat ik gedurende één vakantie niet één keer tot bij het huisje van Zé en Rosa kon geraken. In dat jaar dus geen foto’s en geen zondagse jurk. Het daaropvolgende jaar probeerde ik opnieuw en ja, de zoutpannen waren opnieuw bereikbaar. Rosa en Zé waren uitermate verrast. Ze hadden al die tijd gedacht dat ik dood was, omdat ik niet was komen opdagen. Het was voor hen heel simpel: wie komt die is er en wie niet komt


is doodgevallen. Iets anders was niet mogelijk. Ze hebben hun vreugde en verrassing botgevierd in een feestelijke zondagse maaltijd. De patron mister Mendes himself speelde voor chef-kok. Dit keer geen sardienen en arme mensen eten maar een stoofpot van kip en gepofte aardappelen. Geen pottenkijkers geduld, iedereen uit de weg. Hij strooide een flinke hoeveelheid grof zout in de kookpot, daarin schikte hij de ongeschilde aardappelen en zo het vuur op. Zodra het zout door de schil heen tot in het hart van de aardappel was door gedrongen kon de overheerlijke hap worden genuttigd. Het was feest voor de teruggevonden verloren zoon.
Ik sloeg geen jaar meer over, ik bleef hen opzoeken. En vaak gingen ook andere Portugese vrienden met me mee naar de Formiga’s. Als Luis met me mee ging hadden we gegarandeerd problemen met mister Mendes. Luis Ribeiro was communist en partijsecretaris en grote mister boss Mendes was van de andere uiterst rechtse kant. De tegenstellingen werden gelukkig niet groter naarmate de wijn vloeide, in tegendeel, ze krompen en er werden fado’s gezongen en geweldig gediscussieerd.
Luis was als militair actief geweest in de Anjerrevolutie en had deelgenomen aan de verovering van Lisboa en het Paleis. Die eenvoudige soldaten waren nog nooit weg uit hun dorp geweest en zeker niet in de hoofdstad. Ze wisten niet waar het Paleis was dat ze moesten gaan bezetten. Terwijl ze Lisboa veroverde stopten ze voor elk rood verkeerslicht en vroegen aan de verbouwereerde omstanders de weg naar het Paleis. Dat kwam ik op zo’n zondagmiddag te weten. Na de Anjerrevolutie kwam de contrarevolutie waar Luis ook zeer actief aan mee werkte. Hij kwam in de gevangenis terecht in Castello Branco, werd naar Bulgarije en Moskou verbannen om vele jaren later samen met mij aan tafel terecht te komen bij Zé en Rosa en Mendes. We sloten snel vriendschap want tussen ons waren er geen tegenstellingen. Hij leerde me Portugal kennen en de vele communistische volkshuizen waar ik hele reportages heb kunnen fotograferen.
Mendes kon niet zonder deze mensen. In zijn grote villa en zijn vele centen verging hij van eenzaamheid. Hij had ook iets treurigs en zielig. Hoe ouder hij werd hoe vaker hij


naar de zoutvelden kwam. De eenzaamheid van de ouderdom begon onderhuids te knagen. Hij werd begeleid en ondersteund door een stel jongere knapen. Een beeld dat me altijd zal bijblijven en de herinnering oproept aan Burt Lancaster in Novecento, vlak voor zijn zelfmoord. Hij controleerde het gewonnen zout en deelde bevelen uit alsof hij het eeuwige leven had. Hier was hij een god in zijn zoutvelden, zijn leven en zijn verleden. En de viskweekvijvers brachten natuurlijk veel meer op dan de zoutwinning. Voor de viskweekvijvers waren er alleen ijverige vissen nodig die gratis kweekten. Voor de zoutwinning waren er mensen nodig die ook kweekten en meer eten nodig hadden. Maar ze bleven zijn persoonlijke lijfeigenen.
Het leven ging zijn gang tot Rosa begon ziek te worden en ze genoodzaakt waren naar een klein huisje dichterbij een van hun dochters te gaan wonen in een naburig dorp. Zé reed voortaan met de bromfiets heen en terug naar de salgado.
Tot de vakantie van 2006.

Zé Formiga was dood. De zoutpannen lagen er desolaat en vervallen bij. Zijn graf vond ik in het kleine dorpje Lavos te midden van de rijst- en zoutvelden. Bovenop de zerk stond een van de vele portretten die ik in de loop van onze vriendschap van hem had gemaakt. Formiga was een bijnaam en niet zijn officiële achternaam. Formiga is mier, omdat hij bezeten was een middeltje te vinden om mieren te verdelgen. Als de weersomstandigheden hem niet in de zoutpannen lieten werken was hij bezig een mierenverdelger te bedenken en uit te proberen. Vandaar. Toen ik de eerste keer bij hen was binnen geweest, had ik wel met verbazing gezien dat er overal, op en onder mieren kropen. Om te eten werden er gewoon kranten over de beestjes heen gelegd en waren ze even onzichtbaar. ’s Zondags legden ze er een groot wit papier overheen. Uiteindelijk bond hij het proviand in bundels aan de zoldering boven de tafel, de tafelpoten werden in met water gevulde bokalen geplaatst en de mieren waren hun weg kwijt. Het zag er niet uit, maar de mieren waren toch vaker afwezig dan voordien.



Een eind verderop van het kerkhof verwijderd is er een cultureel centrum waar ik een hommage aan Zé heb kunnen organiseren. Geen tentoonstelling met ingelijste foto’s of passe-partouts, neen foto’s rechtstreeks op de muur vastgeprikt met etalage spelden. Mijn zeventien jaar met Zé op de muur gespeld.

A partir dai todos os ano nos juntamos com os seus amigos, os meus amigos, os seus filhos e netos. Até há 2 anos. José faleceu! Fui procurar a sua campa! Por isso, este pequeno tributo de Honra a “Zé Formiga”!
A fotografí è para mim um meio de expressão, não os meios tecnico mas o conteudo. As minhas fotos medem normalmente 1,80 m x 1,20 m. as que eu mostro aqui de “Zé Formiga” são de pequena dimensão. As fotos pequenas léem-se como um livro que realça a intimidada que elas merecem. Uma intimidade por entrar na via intima e secreta desta Familia, para compreender uma pequena parte da vida de “Zé Formiga”.

Nog nooit hadden deze mensen een van mijn tentoonstellingen her en der in Portugal bezocht. De drempel van een museum of kunstgalerij lag voor hen te hoog. Nu waren ze er wel. De vrienden van Zé, zijn zonen en dochters, zijn kleinkinderen. Helaas was het voor Rosa emotioneel te overweldigend en bleef ze liever alleen achter waar ze had overleefd met haar man. Daar waar ze met haar man het leven had gesleten en genoten is ze nooit meer teruggekeerd.

Het hele dorp heeft de Formiga-tentoonstelling gezien, de fanfare van Lavos, de toneelkring, de kaartersclub. Iedereen moest eerst naar de tentoonstelling en pas nadien begon de repetitie of werden de kaarten gedeeld. Er kwam zelfs een kandidaat koper opdagen die een bod deed op de hele expo. Maar dat kon ik dan weer niet. Ik heb het gefotografeerde leven van Zé aan zijn familie Formiga gegeven. De burgemeester en zelfs de pastoor hebben voor mij een gemeentelijke barbecue georganiseerd. Het hele dorp was uitgenodigd en ik was eregast. Portugese stoere mannen kwamen mij met


tranen in de ogen gelukwensen, burgemeester-Isabelle heeft met beverige stem en vochtige ogen haar dank en die van het hele dorp uitgesproken voor die mooie reportage over Zé en zijn zouttuinen.
Ik ben wereldberoemd in Lavos.
Obrigado Zé